text-story

Het rijtjeshuis

Spakenburg,

Straat

        Aan een doodlopende straat in de vogelbuurt van het dorp lag ons rijtjeshuis. Het droeg nummer 14 en was zoals alle huizen in deze wijk. Ze had geen persoonlijkheid en weerspiegelde niets van de identiteit van haar inwoners. Een middelmatige woning van gemiddelde grote, bewoond door een doorsnee gezin met een modaal inkomen. In dit huis waren de rollen klassiek verdeeld: vader zorgde voor het salaris, moeder voor het huishouden en de kinderen. De huizen in onze straat hadden allemaal een oprit voor de auto en een kleine voortuin. Mijn moeder had een voorkeur voor natuurlijke kleuren en daarom had ze alle kozijnen en deurposten groen geschilderd. Er waren barsten ontstaan in de verflaag en elke keer als de deur werd dichtgeslagen, bladderde er meer verf af. Op sommige plekken werd het oorspronkelijke blauw weer zichtbaar.

Er waren barsten ontstaan in de verflaag en elke keer als de deur werd dichtgeslagen, bladderde er meer verf af. 

Begane grond

        Mijn vader stond vaak een beetje te dralen op de drempel, alsof hij erover twijfelde om naar binnen of naar buiten te gaan. 

        Op de gang was het kouder dan in de rest van het huis en hingen onze jassen. Als een van de kinderen niet de gewenste gehoorzaamheid toonde, werd diegene altijd door mijn moeder op de gang gezet. Hierdoor was het tegelijkertijd de strafkamer van het huis. Als een kind op de gang werd gezet, werd het op de rand gezet. Hier viel je erbuiten of erbinnen; dat was afhankelijk van wat voor gedrag je zou vertonen tijdens het wachten in dit tussenstation. Mijn tactiek was om zo stil mogelijk te blijven. De meterkast tikte oneindig en ik kon zo vaak als ik wilde naar het toilet gaan. Deze had een beige WC-pot. Ik balanceerde tussen twee gesloten deuren. De deur die geopend zou worden, zou bepalen of ik verstoten was of mocht blijven.

        De woonkamer was bijna vierkant en had aan de tuinzijde een groot raam. De overburen konden er direct doorheen kijken en alles zien wat er in deze ruimte gebeurde. Om het beeld van een gelukkig gezin in stand te houden, aten we elke avond aan de eettafel. We hadden allemaal een vaste plek: mijn vader aan het hoofd, ik aan het tegenoverliggende hoofd, mijn moeder rechtsachter, mijn broertje rechtsvoor en mijn zusje linksvoor. Hierdoor hadden we altijd 1 lege stoel over waar nooit iemand op zat. Elke avond vroeg vader aan alle leden van zijn gezin hoe hun dag was geweest. Ieder moest altijd twee vragen beantwoorden: wat was het leukste van vandaag en wat was het minst leuke van vandaag? De volgorde veranderde nooit: hij begon bij mijn broertje en vroeg met de klok mee om te eindigen bij mijn zusje. Ik probeerde altijd zo goed mogelijk antwoord te geven, alsof ik meedeed aan een examen en bang was om te zakken doordat ik C zei terwijl het A was. Maar mijn vader zei nooit of het goed of fout was.

        Met het verstrijken van de jaren begon mijn moeder steeds minder uitgebreid antwoord te geven op zijn vragen. Op een gegeven moment gaf ze helemaal geen antwoord meer en hier reageerde mijn vader op door haar in het vervolg over te slaan. Misschien was hij bang dat haar antwoord op de tweede vraag ‘Ik vond jou het minst leuk vandaag,’ zou zijn.

        Na het eten ging de TV weinig aan. De Ikea kast, waar onze televisie instond, had een scheef laatje, omdat mijn vader hem verkeerd in elkaar had gezet. Hierdoor was deze la, maar ook die eronder, totaal onbruikbaar geworden. In de oranje hoekbank, tegenover deze kast, had zich een kuil gevormd op de plek waar mijn vader altijd achter de computer zat. Hierop speelde hij vaak urenlang een digitale versie van Risk als hij eigenlijk aan zijn scriptie moest werken. Misschien speelde hij het ook wel als hij eigenlijk samen met mijn moeder op de bank moest zitten en de kinderen al naar bed waren. 

Uiteindelijk was hij zo goed in dit spel dat hij altijd totale wereldheerschappij behaalde en hier een miniem aantal zetten voor nodig had.

Uiteindelijk was hij zo goed in dit spel dat hij altijd totale wereldheerschappij behaalde en hier een miniem aantal zetten voor nodig had. Zolang hij de generaal van een geprogrammeerde troepenmacht was, had hij totale controle en kon hij spelen met zijn tegenstander als een kat met een net gevangen muis. Het was een overzichtelijke strijd, waarbij het duidelijk was welke concrete stappen er nodig waren om tot de overwinning te komen. Keer op keer kleurde de hele wereld blauw.

        Naast een kuil zaten er ook vlekken in de bank, omdat wij er als kinderen elk weekend op mochten springen. Bij geen één van mijn vriendjes mocht dat thuis.

        Hoewel de speelgoedkist allang niet meer openging, stond deze prominent in de huiskamer. Hij was bruin en van hout als een schatkist. Naast de speelgoedkist stond een kleinere doos die tot aan de rand gevuld was met mijn stripboeken. Ik las het liefst over de avonturen van Asterix en Obelix, mijn vader hield het meest van Olivier Blunder. We lazen vaak tegelijk een doosboek op de bank of in mijn slaapkamer; als ik vroeg of hij me wou voorlezen zei hij nooit nee.

        De keuken was klein en goedkoop. Ze was voornamelijk opgebouwd uit kunststof materialen die suggereerden uit natuurlijke materialen te zijn voortgekomen. Het zeil op de vloer deed marmer na, de met plastic overtrokken keukenkastjes speelden de rol van massief hout en de ladeknoppen moesten glanzen als echt goud. Alles probeerde meer te zijn dan het was.

        Door vele aanrakingen waren de knoppen glad versleten. Alsof ze zelfs zelf niet meer geloofden in hun neppe bladgoud. Tijd is alles wat er nodig is om een façade te laten vallen. Het enige dat oprecht was in deze keuken, was het aangekoekte vuil op het fornuis.

        Op de deur van de koelkast hing een magneet die ik aan mijn ouders had gegeven: ‘Als je de waarheid vertelt, hoef je niets te onthouden.’ Naast de tekst stond een plaatje van een wijzende vinger waar een veter omheen gestrikt was.

        Als je een la van de doorzichtige plastic ladekast opende, vloog daar een zwerm fruitvliegjes uit.

Eerste verdieping

        Binnen het heelal van het huis, voelde mijn slaapkamer als een privéplaneet. 

Binnen het heelal van het huis, voelde mijn slaapkamer als een privéplaneet. 

Hier was het altijd rustig en zag de wereld eruit zoals ik wilde. Voordat er iemand binnen mocht komen, moest hij eerst kloppen. En dan riep ik: ‘Binnen!’ of ‘Buiten!’. De kamer was vol. Dit was er: mijn bed, kledingkast, hoekbureau, nachtkastje en voor de rest had ik de kleine ruimte volgebouwd met boeken, miniatuurauto’s, Lego en ridderpoppetjes die altijd in dezelfde houding stonden om de genadeslag toe te dienen, maar dat nooit deden. Op de muur bij mijn bed hingen Porsche posters en op de andere muur was een grote Amerikaanse truck geschilderd met mijn naam erop.

        Op de grond had ik een ware stad gebouwd en die gevuld met Lego-inwoners. Vroeger liet ik ze grote avonturen beleven en genoot ik van die verhalen. Naarmate ik ouder werd, veranderde dat. Hoewel ik alleen in de kamer was, kreeg ik het gevoel dat ik bekeken werd als ik met mijn speelgoed speelde, en dat die onzichtbare mensen mij van een afstandje stonden uit te lachen. Daarna was het nooit meer hetzelfde. Ik probeerde het gevoel te negeren en in de weken erna alleen te zijn met mijn volk. Maar het gevoel ging niet weg. Het gelach werd steeds harder en de groep toeschouwers leek te groeien. Met een schuldgevoel liet ik de stad bevriezen, maar ik durfde hem niet te vernietigen. Al werd ik een ouder kind; de inrichting van mijn kamer veranderde nooit. Beschaamd en verraden stonden oude vrienden ongebruikt stof te vangen op hun vaste plek.

        Het hoofdeinde van mijn bed kon omhoog gekanteld worden, zodat het mogelijk was om erin te zitten. In die positie bracht ik mijn avonden vaak lezend in een bibliotheekboek van de kinderafdeling door. Als mijn vader me dan naar bed kwam brengen, ging hij naast me liggen en kraakte de lattenbodem heel hard. Samen pasten we precies op het eenpersoonsmatras. Als deze in de tussentijd een paar centimeter in de breedte zou krimpen, zou één van ons tweeën ervan af vallen. Ik fantaseerde op dat soort momenten meestal over mijn bed en stelde het voor als een eilandje dat was omringd door oneindige oceanen of als een berg die werd geflankeerd door onpeilbare ravijnen.

        Het was een ritueel. En het begon met mijn vader die vroeg: ‘Zal ik je voorlezen?’. Tegelijk met de vraag pakte hij een dik geschiedenisboek, dat op mijn kleine nachtkastje lag te wachten, opende hem precies op de plek waar we de vorige keer waren gebleven en las mij voor uit Hitlers Handlangers van H. van Capelle & A.P. van de Bovenkamp. Dit deed hij nooit bij mijn broertje en zusje.

        Het waren lange verhalen over angst, conflicten, confrontaties, gecompliceerde relaties en normale mensen die veranderden in kwelgeesten door het systeem en de omstandigheden waar ze zich in bevonden. Elk verhaal eindigde met een bloederig hoofdstuk over verlies, maar ik had er geen last van. Samen met mijn vader op ons kleine eilandje was ik niet bang en voelde ik me volkomen veilig tussen het oorlogsgeweld.

        Ik lag met mijn hoofd tegen zijn rechterschouder en keek de plaatjes.

        Mijn broertje had de grootste slaapkamer van de kinderen, maar toch kon je niet door de kamer lopen. Zijn vloer was volledig bedekt met spullen, kleding en vuilnis en daardoor niet meer zichtbaar, omdat hij van mijn moeder nooit hoefde op te ruimen. 

Zijn vloer was volledig bedekt met spullen, kleding en vuilnis en daardoor niet meer zichtbaar, omdat hij van mijn moeder nooit hoefde op te ruimen.

Van mijn vader moest dit wel, maar daar luisterde hij niet naar.

        Vroeger deelde mijn broertje deze kamer met ons zusje en was deze opgedeeld in twee gelijke en strak afgebakende kanten, zoals Berlijn ten tijde van de Koude Oorlog in West en Oost. De kanten spiegelden elkaar. Twee dezelfde bedden stonden bij het raam, in het midden waren tegenover elkaar de kledingkasten geplaatst en aan het einde stonden de bureaus waar ze soms tegelijk, met de ruggen naar elkaar toe, aan werkten. Aan mijn broertjes kant waren de muren blauw geschilderd en aan die van mijn zusje roze. De verbindende muur droeg beide kleuren en ging precies in het midden direct over van roze naar blauw. Het gaf tegelijk de onzichtbare lijn aan die door het midden van de kamer liep. Soms maakte mijn zusje deze lijn zichtbaar door haar kant te barricaderen met knuffels die zo haar grenswachten speelden. Als haar kamergenoot ook maar met een teen over de streep ging, schreeuwde ze dat hij op haar kant was. Haar kant was altijd netjes opgeruimd en die van hem een grote rotzooi die bestond uit veelal ondefinieerbare voorwerpen. Niks irriteerde haar meer dan als hij iets van zijn spullen op haar kant liet slingeren.

        Soms speelden wij met zijn drieën op hun kamer en sprongen we van bed naar bed. Soms mocht ik niet naar binnen. Als ik van mijn broertje wel naar binnen mocht en van mijn zusje niet, moest ik een aanloop nemen op de overloop en dan over haar kant springen. Als ik niet ver genoeg sprong, werd ze boos.

        Toen mijn zusje naar de zolder verhuisde, verspreidden de spullen van mijn broertje zich als een besmettelijke ziekte en de volgende dag was ook de roze kant bedolven. Gekleurd stukwerk was van de muren gekomen.

        Mijn vader en moeder sliepen naast elkaar in een groot tweepersoonsbed op de ouderslaapkamer.

        Vroeger, in een betere tijd voor deze tijd, maakten wij onze ouders elke zaterdagochtend vroeg wakker met de vraag of we beneden TV mochten kijken. Dan zaten we met zijn drieën in onze pyjama op de bank en hoopten we dat ze later dan gewoonlijk naar beneden zouden komen, zodat we nog wat langer naar Bassie en Adriaan konden kijken. Dit kwamen ze nooit, maar vaak mochten we nog even doorkijken terwijl zij de tafel dekten. In die tijd ontbeten we nog samen en daarvoor waren speciaal lekkere dingen als vers fruit, croissants en chocomelk door mijn vader ingeslagen. Mijn moeder dekte de tafel extra gezellig met kleurrijke servetten, kaarsen en placemats. Er werd de tijd genomen, uitgebreid geconverseerd en gelachen. Toen nog geen drukkende atmosfeer waarbinnen niemand wat durfde te zeggen. We mochten een extra schepje suiker op onze aardbeien doen.

        Toen mijn moeder zonder waarschuwing of overleg naar zolder vertrok, moet het hart van mijn vader als een dartbord hebben aangevoeld. Ze zette de mededeling op papier en schoof de brief onder de ouderslaapkamerdeur door alsof ze een dart pijl richting de triple twintig wierp. 

Iets donkers dat al tijden door het huis sloop, leek ineens een concrete vorm aan te nemen.

Iets donkers dat al tijden door het huis sloop, leek ineens een concrete vorm aan te nemen. De ouderslaapkamer was ineens zijn slaapkamer. Mijn vader zei er geen woord over en wist niets anders te doen dan de lege muren opvullen met canvassen van landschapfoto’s.

        Net zoals bij mij lag er bij mijn vader altijd een stapeltje met stripboeken onder het bed.

        Op het plafond in de badkamer zaten grote schimmelvlekken. Er was een WC, bad en een douche, maar deze was onbruikbaar, omdat er te veel spullen onder stonden. Hij was van boven tot onder beige betegeld en het enige met een andere kleur was het gootsteenkastje. De enigste plek waar mijn ouders elkaar in de ochtend tegenkwamen was voor de spiegel in de badkamer. Maar ook deze ontmoeting begonnen ze te ontwijken. Mijn vader stond steeds vroeger op en mijn moeder steeds later.

Zolder

        Een witte trap leidde naar de zolder. Zeven jaar geleden waren daar twee kleine kamers gebouwd. Deze ruimtes grensden aan elkaar en werden enkel gescheiden door een dunne wand. Ze hadden dezelfde opzet en waren even groot. Alsof er in een grotere ruimte precies in het midden een spiegel was gezet om links en rechts te onderscheiden. Mijn zusje deelde de grote kinderslaapkamer met mijn broertje en toen dit niet meer kon, was ze naar de rechterkamer verhuist. Mijn moeder sliep naast mijn vader in het grote tweepersoonsbed van de ouderslaapkamer en toen dit niet meer kon, was ze naar de linkerkamer verhuist. In allebei de ruimtes stonden dezelfde meubelen op dezelfde plek: een eenpersoonsbed, een bureau, een stoel en een kledingkast. Het leek wel of in allebei de kamers twee precies dezelfde mensen woonden. Alsof mijn moeder een jongere versie van haarzelf had laten klonen om als buurvrouw te nemen. Het enige wat de rechterkamer van de linkerkamer onderscheidde, waren de paardenposters aan de muur.

        Boven de twee slaapkamers was een kleine vliering gebouwd waar ik nooit mocht komen en die nooit open ging.